Het meisje met de cape

Het meisje met de cape.
Een Nederlandse vrachtvaarder van een bekende Amsterdamse rederij lag voor enkele dagen in de haven van Maceió stukgoed te lossen. In de haven kwamen niet zoveel Nederlandse schepen. En als de schepen er al kwamen dan was dat om wat stukgoed te lossen voor een nieuwe fabriek in het binnenland, of soms om suiker te laden. De haven stond er om bekend dat het allemaal niet zo snel ging en het lossen werd dan ook diverse keren stil gelegd vanwege logistieke problemen. De haveninstallaties waren oud en versleten, ook al omdat er weinig en slecht onderhoud werd gepleegd. De vrachtwagens die lading kwamen oppikken zagen er oud en aftands uit. Het was dus niet zo vreemd dat het lossen regelmatig werd onderbroken.
Dit gaf de bemanning de gelegenheid ´s avonds de wal op te gaan en zelfs overdag was er nog wel tijd om even naar het strand te gaan, wat op vijf minuten lopen van de haven lag. Het was regentijd, maar de buien vielen meestal aan het eind van de middag en gedurende de avond en nacht. Het was een rustige haven, waar de bemanning tijd genoeg had om de wal op te gaan, waar de vrijgezellen en jongere gasten graag gebruik van maakten.
Hendrik P. de derde stuurman, een flinke vlasblonde noord Hollander, was al een keer de wal op geweest om het stadje te bezoeken en had gehoord dat er Zaterdagsavonds een groot feest gehouden zou worden, waarbij diverse groepen zouden optreden in een grote circustent. De taxi-chauffeur die hem naar het schip had terugbracht zei dat de dames ruimschoots op het feest aanwezig zouden zijn en dat er gelegenheid om te dansen zou zijn. Dat nieuwtje werd tijdens pikheet uitgebreid besproken, en het commentaar was niet van de lucht. Iedereen had zo zijn zegje te doen. Hendrik’s stapmaten waren enthousiast en keken uit om in deze haven uit te gaan, terwijl anderen het feest al bij voorbaat afkraakten en dat er waarschijnlijk niks anders te vinden zou zijn, dan dure drankjes en op geld beluste hoeren. Het was Hendrik al eerder opgevallen dat met name de hoofdmachinist altijd negatief was, en zelden de wal op ging. Hij vroeg zich af hoe hij een oordeel kon vellen over iets, wat hij waarschijnlijk nooit gezien had of aan had deelgenomen. Wat een zuurpruim.
Hendrik had na het pikheet de eerste stuurman Balke gevraagd of hij Zaterdagavond een paar uur eerder van wacht zou mogen, zodat hij met zijn stapmaten de wal op zou kunnen. De eerste stuurman had toegestemd onder voorbehoud dat het lossen gestaakt zou worden.
Zaterdag had Hendrik de voormiddagwacht grotendeels aan dek doorgebracht. Er was niet veel te doen, maar de bootsman en matrozen hadden wat onderhoudswerk gedaan, en de ruimen afgedekt om de lading te beschermen tegen de te verwachten regenbuien. Even voor twaalf uur kwam de 1e stuurman Balke aan dek, en zei dat Hendrik die avond geen wacht hoefde te lopen. Hij zou zelf aan boord blijven voor eventuele escalaties. Ook de bootsman zou aan boord blijven om de havenwacht te completeren. Hendrik bedankte de eerste stuuman hartelijk. Het was een geschikte vent, die zijn ondergeschikten de kans gaf om de wal op de gaan zodra er gelegenheid was. Hij had dat wel anders meegemaakt op een ander schip van de rederij, waar de eerste stuurman niet zo makkelijk was, en het moeilijk was een wacht te ruilen, of de wal op te gaan.
Op desbetreffende avond waren ze met meerdere gasten de wal op gegaan, en op weg gegaan naar het feestterrein vlak bij de haven, waar de klanken van een tropisch ritme in vagen al van afstand te horen waren. Ze liepen over een boulevard, waar de palmbomen in de wind stonden te wuiven. Het was wat gaan waaien, en de bewolking was flink toegenomen. Hendrik was blij dat hij zijn regencape had meegenomen, want het zou wel eens kunnen gaan regenen. ‘s Avonds vielen er meestal een paar buien, en ondanks dat de temperatuur aangenaam was, zou een regenbui roet in het eten kunnen gooien. Ze waren op weg naar een feest, waar gedanst zou worden, en Hendrik wou er droog en netjes aankomen. Zodat hij een goede indruk zou kunnen maken bij de andere sexe. Hij mocht de zuid Amerikaanse dames wel, ze waren meestal klein van stuk, maar vol temperament en welwillend om contact te maken met de zeelui.
Op het feestterrein stonden meerdere fel gekleurde tentjes en in elk tentje werden hapjes en drankjes verkocht. In de grote circustent was een verhoogd podium gebouwd van houten vlonders op een stapel pallets, en in het midden een dansvloer met daaromheem ijzeren klap-tafeltjes en -stoeltjes. Het geheel was opgesierd met veelkleurige vlaggetjes en goud- en zilverkleurige versieringen. Het was Hendrik al eerder opgevallen dat de zuid Amerikanen van felle kleuren hielden en blinkende dingen. Misschien nog uit de tijd dat er in kraaltjes en spiegeltjes ruilhandel gepleegd werd dacht hij.
Eenmaal aangekomen hadden de stapmaten zich in het feestgedruis gemengd. Hendrik was een goed danser en had al snel een mooi meisje gevonden die met hem wilde dansen. Ze was mooi, met lang zwart haar, donkere ogen en mooie slanke handen en voeten. Hendrik sprak geen Portugees, en zij geen Engels maar dat was van minder belang, het dansen ging goed en zij vermaakten zich best.
Hendrik zorgde goed voor Carolina, zo heette ze, dat het haar aan niks ontbrak qua drankjes en hapjes, en kocht zelfs een rode roos voor haar, van één van de vele straatventers die op het feestterrein goede zaken deden. Carolina had hem beloond met een zoen op zijn wang, en Hendrik schatte zijn kansen positief in voor een eventueel romantisch vervolg.
Hendrik´s stapmaten hadden ieder een meisje aan de haak geslagen, en er was alleen mogelijkheid om elkaar wat te zeggen of commentaar te geven als ze naar het toilet gingen. Daar was de muziek minder luid en konden ze wat woorden wisselen. Toilet was misschien een groot woord, achter een muurtje was een grote roestvrijstalen pisbak aangebracht, waar je onder de nachtelijke hemel je behoefte kon doen, gebroederlijk naast elkaar.
De avond ging snel voorbij en Hendrik bemerkte dat Carolina onrustiger werd naar mate het later werd, en regelmatig op Hendriks horloge keek hoe laat het was. Hendrik begreep hieruit dat ze waarsschijnlijk voor een bepaalde tijd thuis zou moeten zijn en maakte zich niet echt bezorgd.
Het was half één, en Carolina maakte Hendrik duidelijk dat ze weg wilde. Hij begeleidde haar naar een plek waar het wat rustiger was, en probeerde met de paar woorden Spaans die hij meester was, er achter te komen wat Carolina wou. Zij wees naar zijn horloge en maakte met haar delicate handen een gebaar van slapen en zei: “casa, casa, dormir”. Ze had een mooie zachte stem, en als ze sprak leek het meer op zingen. Het Portugees klonk hem melodieus in de oren.
“Ok, OK” zei Hendrik, en maakte met handgebaren duidelijk dat hij haar naar huis zou brengen. Zij stemde in, en ze gingen gearmd op weg. Het was intussen lichtjes begonnen te regenen, en Hendrik sloeg zijn regencape over haar schouders. Ze vleidde zich dichter tegen hem aan, en liepen zonder te spreken over straat. Ze volgden een brede avenida, met aan beide zijden palbomen. De trottoirs waren moeilijk begaanbaar, want voor elk huis lag er een ander type bestrating of helemaal niks, gewoon wat aangestampte grond. Mooie huizen werden afgewisseld met lelijke huizen of zelfs bouwvallen. Het verschil tussen arm en rijk was hier overal en op elk moment zichtbaar dacht Hendrik.

Hendrik peinsde hoe hij verder moest communiceren. Portugees sprak hij niet, en de paar woorden Spaans die hij kende waren onvoldoende om een conversatie op gang te houden. Hij voelde dat Carolina zijn gezelschap aangenaam vond, want ze liet zich door hem stevig omarmen, en tijdens het dansen had zij hem een aantal maal gekust.
Inmiddels waren ze bij een kerk aangekomen, waarnaast een groot duister kerkhof lag. Carolina maakte duidelijk dat ze het kerkhof op wou lopen, maar Hendrik huiverde bij de gedachte alleen al, en hield haar tegen. Ze wees nogmaals op zijn horloge en zei nogmaals ”casa, casa” en maakte opnieuw aanstalte het kerkhof op te lopen.
Hendrik had inmiddels een stuk papier uit zijn zomerjasje gepakt en een pen uit zijn binnenzak getoverd, en maakte Carolina duidelijk dat zij iets moest opschrijven. Hij zei; “address, address” want hij wist het Spaanse word hier niet voor. Ze begreep hem en begon te schrijven.
Eerst haar naam, en daarna een adres. Zodra ze klaar was kustte ze Hendrik vlug op zijn mond, en rende daarna het kerkhof op. “Ciao, ciao” riep ze nog achterom kijkend en verdween snel uit zicht. Hendrik was te verbouwereeerd om te reageren en bleef hulpeloos alleen achter.

Nadat Carolina snel via het kerkhof uit zicht verdwenen was, liep Hendrik met gerede pas terug richting haven, en bleef peinzen over het vreemde afscheid en de vreemde plek waar hij Carolina had achter gelaten. Waarom was ze over het kerkhof vertrokken vroeg hij zich af, zou ze soms daar in de buurt wonen? Of was ze misschien beschaamd of bang dat haar ouders hem zouden zien dat hij haar thuisbracht? Hij moest bekennen dat hij zich aangetrokken voelde tot de mooie Carolina en las diverse malen haar naam, wat zij op het papiertje geschreven had. “Carolina de Sampaio Marques”. Mooie naam dacht hij, voor een mooi meisje en bij besloot dat hij zou proberen haar op te zoeken op het adres wat ze opgeschreven had. Ook al zou hij dan met haar ouders te maken krijgen, hij wou niets liever dan haar weer zien en het contact verstevigen voordat zijn schip weer vertrekken zou. Hendrik was bij de haven aangekomen, liet zijn walpasje zien bij de poort, en liep snel terug naar het schip. Hij moest nog wat uurtjes slaap zien te pakken voordat hij om 07:00 uur gewekt zou worden.
De volgende dag nadat hij de voormiddagwacht aan dek had doorgebracht, had Hendrik zich snel gedouched en omgekleed en binnen 20 minuten stond hij schoon en wel aan de poort, waar diverse taxis al stonden te wachten op eventuele klanten. Voor de ingang van de haven stonden vaak diverse soorten en type mensen te wachten op een gelegenheid wat geld te verdienen aan de zeelui die daar voorbij kwamen. Souvenir verkopers, geld wisselaars, verkopers van nephorloges en andere zaken die pas tevoorschijn werden gehaald als er een klant in zicht kwam. Maar vandaag had Hendrik geen oog voor deze zaken, hij had haast en wou zo snel mogelijk Carolina zien. Het was al warm en de meeste van de straatventers en taxichauffeurs zaten onder een afdak van een loods in de schaduw te wachten op klandizie.
Hij gaf het papiertje met het adres aan de taxi-chauffeur die als eerste opstond. Ze onderhandelden over de prijs voor de rite en bereikten een akkoord. Na te zijn ingestapt reed de taxi weg. Hendrik probeerde zich zo goed mogelijk te orienteren, een gewoonte die hij zich had aangeleerd, om in geval van nood, de weg terug te kunnen vinden naar de haven. Het was hier in Maceió niet zo moeilijk, want het stadje was langs de kustlijn gebouwd, en de zee was veelal zichtbaar vanaf de vele avenidas. Hij zag dat ze langs het nu verlaten feesterrein kwamen en daarna de grote avenida opreden waar hij de avond te voren met Carolina gelopen had. Ze gingen dus de goede richting uit dacht hij. Het verwonderde hem, dat ondanks dat het Zondag was, de meeste winkeltjes gewoon open waren, en zag voornamelijk mannen bij de barretjes in de schaduw zitten met een grote fles bier voor zich. De taxi kwam voorbij de kerk en het kerkhof waar hij Carolina had achtergelaten en sloeg af en reed een smallere straat in. Na een aantal straten en pleintjes stopte de taxi voor een mooie natuurstenen muur met een smeedijzeren hek. Hij kon palmbomen zien achter de muur, en een stuk van een met geelbruine dakpannen bedekt dak. Hij rekende af met de taxi-chauffeur en verifieerde het huisnummer met het nummer wat Carolina op het briefje geschreven had. Het klopte. Zo ook zijn hartslag, dat klopte in een verhoogd ritme in de verwachting Carolina weer terug te zien.
Hij zocht naar een bel of ander middel om zijn komst te kunnen melden, maar hij zag niks wat daar geschikt voor was. “Wat nu te doen?” vroeg Hendrik zich af. Hij probeerde door de spijlen van het smeedijzeren hek iets te kunnen waarnemen, maar het huis lag verscholen achter weelderige begroeiing. Daar zag hij aan de binnenkant van de poort een knop zitten en drukte daar gehaast op. Nu afwachten wat er zou gaan gebeuren. Er gebeurde echter niks, hij hoorde niks zag niks, na ruim twee minuten gewacht te hebben maakte hij aanstalten om nogmaals op de knop te drukken. Hij hoorde echter voetstappen en in een aantal ogenblikken verscheen er een jonge vrouw in een soort wit met blauw uniform. Ze zei wat, wat Hendrik niet begreep, en hij liet haar het papiertje zien, en las de naam van Carolina langzaam hardop. “Carolina de Sampaio Marques por favor”. “um momento” zei de jonge vrouw en verdween weer over het pad uit zicht. Zijn hartslag lag nu boven de 120. Het bleef minutenlang stil, maar daarna verscheen er een oudere dame, die met zichtbare moeite, stapje voor stapje het pad kwam aflopen.
De vrouw zei “Pois não” en keek Hendrik onderzoekend aan. Hij wist niet wat de vrouw gezegd had, maar begreep de betekenis, ze vroeg wat hij kwam doen. Hendrik stamelde nogmaals “Carolina de Sampaio Marques por favor” en voegde er in zijn beste Spaans aan toe; “Yo soy Hendrik, encantado. Soy marinero.” De vrouw bekeek aandachtig het briefje wat hij liet zien, en keek Hendrik vol ongeloof aan. Ze verbleekte zichtbaar, en Hendrik vreesde dat ze ze flauw zou vallen. Na een aantal ogenblikken, wat voor Hendrik eindeloos leek te duren, gaf ze de jonge vrouw opdracht de deur die in het smeedijzeren hek zat te openen, en nadat Hendrik gepasseerd was werd de deur weer gesloten met een grote smeedijzeren sleutel. Hij was binnen.

Hendrik liep op twee passen afstand achter de dames aan. De jonge vrouw in uniform had de vrouw des huizes een arm gegeven om haar het stijgende pad op te helpen. Het huis was gebouwd in koloniale stijl, en was één van de mooiere huizen die hij tot dan toe in Maceió gezien had. Deze familie moet toch tot de rijkere klasse behoren dacht hij, want alles zag er piekfijn uit, de tuin, het huis, het straalde welvaart uit. Dat in tegenstelling tot de andere huizen, waar altijd wat ontbrak en het leek alsof het nog niet af was.
Bij het huis aangekomen hielp de vrouw in uniform de vrouw des huizes de 5 treden van de entrée op en zodra ze in een grote kamer kwamen, liet ze de vrouw los, en verdween door één van de vele deuren. De kamer was mooi ingericht, met hardhouten meubels en lederen sofa´s. De ramen waren smal en hoog en hadden een handige constructie voor ventilatie. Het rook een beetje muf en bedompt in de kamer, alsof deze niet dagelijks gebruikt werd.
Hendrik was nu alleen met de vrouw, en vroeg haar of ze Engels sprak. “não, não falo Inglês” antwoordde ze, “um momento por favor”. De vrouw gaf aan dat hij mocht gaan zitten en liep naar een tafeltje waar een telefoon op stond. Hendrik begreep dat hij moest wachten en ging op één van de leren sofa´s zitten. Hij voelde zich niet op zijn gemak, in dit vreemde huis. Waar bleef Carolina nu? Hij verwachte dat ze elk moment de kamer in zou komen. Maar dat gebeurde niet.
De vrouw had een nummer gedraaid op de voor Hendrik antiek aandoende bakkelieten telefoon, en hoorde het korte gesprek aan, waar hij niks van begreep of verstond, behalve dan de naam van Carolina. De vrouw hing op en ging tegenover Hendrik zitten. Hij schatte haar zo´n 60 jaar oud. Zou zij de moeder zijn van Carolina?
Tijdens het telefoongesprek was de jonge vrouw in het blauw-witte uniform de kamer ingekomen, met een dienblad met daarop twee glazen water. En serveerde de glazen water uit en verdween weer even snel als ze gekomen was.
De vrouw des huizes richtte zich tot Hendrik en sprak langzaam en met veel handgebaar alsof ze haar woorden kracht wilde bijzetten. Zij stelde zich eerst voor. Hendrik begreep dat ze “Dona Carmen de Sampaio” heette, maar voor de rest maakte hij er niet veel van. De naam van Carolina werd regelmatig genoemd, en Hendrik probeerde tevergeefs een vraag te stellen. Dona Carmen was aan het woord en wilde niet onderbroken worden. Na haar betoog stond ze met moeite op, en liep naar het dressoir en pakte een foto in een zilveren lijst op en liet de foto aan Hendrik zien. Hij zag onmiddelijk dat het een foto van Carolina was en wijzend op de foto zei hij opgelucht “Carolina?” De vrouw knikte en barstte in snikken uit. Hendrik hielp haar met zitten. Wat heb ik nu aan mijn klomp hangen, dacht hij, zou er wat gebeurd zijn? Waar is Carolina?
Voordat hij opnieuw een vraag kon stellen aan de ontredderde vrouw, werd er gehaast op een deur geklopt, en vrijwel tegelijkertijd kwam er een kale, broodmagere man binnen. Hij had een driedelig pak aan, met een smetteloos wit overhemd en een zwarte stropdas. Om het gebrek aan haar op zijn kale schedel te compenseren, had hij een grote volle snor. Hij droeg een zwarte hoornen bril en had een merkbare nerveuse tik, hij trok met zijn mond.
“Hallo” zei hij in het Engels “ik ben de broer van Dona Carmen. Mijn naam is Senhor Rodrigo, wat is Uw naam?” Hij schudde handen met Hendrik maar zodra hij zag dat Dona Carmen huilde, ging hij naast haar zitten en legde zijn arm rond haar schouder om haar te troosten. Hendrik gaf zijn naam, zijn rang en de naam van het schip, en vroeg bezorgd “wat is er aan de hand met Carolina?”
De kale, broodmagere man, van ongeveer dezelfde leeftijd als Dona Carmen, kwam met een tegenvraag; “hoe ken jij Carolina?” en Hendrik vertelde in zo kort mogelijke bewoordingen wat er de vorige dag was gebeurd, en hoe hij Carolina terug had gebracht tot aan de ingang van het kerkhof.
“Impossible” schreeuwde Senhor Rodrigo en sprong verschrikt op. “Impossible” herhaalde hij op zachtere toon en ging verder in het Portugees met Dona Carmen. Die daarop nog heviger ging snikken.
Hendrik begreep er niks van, en wachtte met ongeduld af totdat Senhor Rodrigo uitgepraat was met Dona Carmen. Nadat Dona Carmen weer enigzins bedaard was, richtte Senhor Rodrigo zich tot Hendrik in het Engels en zei: “Carolina is Dona Carmens kleindochter, mijn achternicht,” “OK” zei Hendrik “waar is ze nu dan?” nog steeds in de verwachting dat Carolina elk moment de kamer binnen zou komen.
Senhor Rodrigo keek even naar Dona Carmen, die intussen opgehouden was met snikken, en draaide zijn lichaam richting Hendrik en zei; “het spijt me je te moeten meedelen, maar Carolina is overleden”. De woorden kwamen aan als een donderslag bij een heldere hemel bij Hendrik. “wat, wat” stamelde hij “maar hoe kan dat nu, ik heb haar vannacht nog gezien en teruggebracht” zei hij verslagen en niet begrijpend wat er gebeurd zou kunnen zijn.
Senhor Rodrigo vermande zich, en zei; “dat is nu juist het vreemde, maar Carolina is al twee jaar dood.” En trok een portefueille uit zijn binnenzak en haalde er een bidprentje uit, wat hij aan Hendrik gaf. Hendrik bestudeerde het prentje aan de voor- en achterkant. Hij herkende de naam van Carolina, en kon de geboorte datum en datum van overlijden ontcijferen. Hij kon echter niet geloven dat dezelfde Carolina waar hij de avond tevoren mee uit was geweest dezelfde Carolina was die nu twee jaar geleden overleden was. Het viel Hendrik op dat de datum van overlijden exact twee jaar geleden was. De rillingen liepen over zijn rug en wist niet wat hem overkwam. Het leek wel een nachtmerrie dacht hij. Hij kon er niet bij met zijn verstand en dronk zijn glas water in één teug leeg, alsof hij wakker wou worden uit een nare droom. Maar hij zat nog steeds in de kamer met Senhor Rodrigo en Dona Carmen, en wist niet wat hij moest doen of zeggen. Hij keek weer op het bidprentje en verifieerde nogmaals de naam. Ja, het klopte Carolina de Sampaio Marques.
“Waar is ze begraven” vroeg Hendrik aan Senhor Rodrigo. Senhor Rodrigo stond op en wees naar buiten, “hier op de begraafplaats vlakbij, Nossa Senhora da Piedade. Als je wilt kan ik je haar graf laten zien” zei hij gelaten. Hendrik dacht na, hij wou weg, weg uit dit huis, weg van deze mensen, Hij had tijd nodig om na te denken, alles op een rijtje te zetten. Want wat er nu aan feiten op tafel lag daar kon hij als nuchtere Hollander niks mee en stemde toe op Senhor Rodrigo´s aanbod. Ook Hendrik stond op, en wachtte tot Dona Carmen zich had opgericht. Hij schudde haar frele hand en verontschuldigde zich en volgde Senhor Rodrigo naar buiten toe.
Hij had nog zo veel vragen, maar dit was niet het tijdstip om ze te stellen dacht hij. Laten we eerst maar eens op de begraafplaats gaan kijken, om te zien of dit verhaal wel klopt.
Senhor Rodrigo nam Hendrik mee, het pad af, het smeedijzeren hek door, en liepen de straat op. Hendrik vroeg, “Als ik zo vrij mag zijn, hoe is Carolina aan haar eind gekomen?” Senhor Rodrigo keek even op, en begon zachtjes te vertellen; “Carolina was enig kind, en haar moeder kwam te overlijden bij haar geboorte. Carolina is daarom opgegroeid in het huis van Dona Carmen. Zij was een mooi en intelligent kind, en kon goed studeren. Tijdens haar studie in Recife, kreeg ze verkering met een Braziliaanse marine officier. Al gauw waren ze verloofd, maar haar verloofde is op een tocht naar Fernando de Nordonha tijdens slecht weer overboard geslagen en hebben hem nooit gevonden. Na dit trieste voorval kwam Carolina terug naar Maceió waar ze nooit meer de oude is geworden, en zich vrijwel opsloot in haar kamer. En alleen naar buiten kwam bij stormachtig en regenachtig weer, en ze langs het strand en de haven dwaalde, alsof het leek of ze op zoek was naar haar verloofde. Op een regenachtige avond is ze de avenida bij de haven overgestoken, zonder op te letten op het verkeer, en is ze verongelukt. Overreden door een vrachtwagen van de marine, nu twee jaar geleden.”
Hendrik rilde. Hij kon nog steeds niet geloven wat er de laatste 24 uur was gebeurd. Senhor Rodrigo stak de straat over, en Hendrik herkende de lokatie, het kerkje met het bijbehorend kerkhof. Ze liepen zwijgend het kerkhof op, tussen de grafstenen door. Het grint op het pad knerpte onder zijn schoenen. Hendrik voelde zich niet op zijn gemak, maar was blij dat hij niet alleen was en volgde Senhor Rodrigo op de voet.
Senhor Rodrigo bleef voor een graf stil staan en wees naar de grafsteen, en Hendrik zag het al aan de naam, Carolina de Sampaio Marques, met dezelfde data als op het bidprentje. Senhor Rodrigo sloeg een kruis en knielde neer. Hendrik deed een paar stappen vooruit, wat zag hij? Op het graf lag een rode roos, net zo één als hij de dag ervoor voor Carolina had gekocht. Hij zag iets over de grafsteen gedrapeerd, iets zwarts. Wat zou het zijn? Een graflint met tekst of iets dergelijks? Hij deed nog een paar stappen vooruit en lichtte het stuk textiel op, en op het moment dat hij het vastpakte herkende hij het object. Het was zijn regencape die hij de dag ervoor over Carolina´s schouders had geslagen. Hij viel bijna flauw. Hoe was dit nu mogelijk? Er moet een of andere lugubere grappenmaker aan het werk zijn geweest dacht Hendrik. Dit kon niet waar zijn. Hendrik werd uit zijn overpeinzingen gehaald door het kuchen van Senhor Rodrigo. Hendrik deed een paar stappen terug om op gelijke hoogte met hem te komen.
Senhor Rodrigo overhandigde een fotootje aan Hendrik. Het was een foto van Carolina met een jonge man naast haar. Blond haar blauwe ogen. Hendrik vroeg “who is that guy next to her?” “Her fiancé” antwoordde Senhor Rodrigo, “and he looks quite like you. When you knocked on the door of my sister´s house, she thought it was him, who came back from his trip to Fernando de Noronha.”
Senhor Rodrigo gaf hem een portret foto van Carolina, en zei: “keep this with you, and whenever you come back in Maceió come to visit us.” En draaide zich om en liep weg.
Hendrik liep terug naar de haven, langs de controle het haventerrein op, en ging terug aan boord, liep de bar in en schonk zich een flinke borrel in. Hij hoorde van de 1e stuurman dat ze die avond zouden vertrekken tijdens zijn wacht.
Tijdens voor en achter begon het te regenen, het schip was los van de kade en raakte slaags. Ongemerkt tuurde Hendrik nog eenmaal naar de wal.
Zag hij daar op de kade een tenger vrouwfiguur zwaaien? Was het Carolina?

Naschrift:
Dit verhaal is gebaseerd op een legende die in Maceió nog steeds verteld wordt. Carolina de Sampaio Marque was een vrijgezelle dame, die als grootste wens had om ooit eens te kunnen trouwen. Door omstandigheden is het er nooit van gekomen, en na haar overlijden werd ze regelmatig ´s avonds gesignalleerd op zoek naar mannen. Één van die mannen had haar tijdens slecht weer zijn regencape gegeven, om haar te beschermen tegen de regen. De cape werd de volgende dag teruggevonden op haar grafsteen. Het verhaal doet de ronde, dat tijdens stormachtig en regenachtig weer, ze nog regelmatig gezien wordt op zoek naar een man.

© Dick Bal
São Paulo, Februari 2015

Reacties

  1. Een literair zeemasnsverhaal.

    Leuk en pakkend geschreven.

  2. Schitterend verhaal, ben er oprecht stil van

  3. Pracht verhaal !!
    De andere verhalen ook.
    Ik vaar zelf vanaf 84, maar de eerste 20 jaar hadden wel wat weg van jouw verhalen.

    • Dick, bedankt voor je reactie. Happy New Year


Plaats een reactie